Tot tien jaar geleden hadden nog maar weinig mensen van de sport calisthenics gehoord. Nog steeds is het een minder bekende sport dan het traditionele voetbal, tennis en judo. Ook wetenschappelijk gezien staat calisthenics in de kinderschoenen. De Nederlandse Calisthenicsbond (NLCB) vond het hoog tijd om daar verandering in te brengen en zocht de samenwerking op met het InnoSportLab ’s-Hertogenbosch. Onder de naam ‘Valkarakteristieken bij calisthenics’ voerden zij gezamenlijk een onderzoek uit, gefinancierd met een Sportinnovator-voucher.
Voor wie de sport niet kent: calisthenics is een verzamelnaam voor alle oefeningen die je met je eigen lichaamsgewicht uitvoert of met gebruikmaking van minimale apparatuur, net zoals in het turnen. Een rekstok bijvoorbeeld: bij calisthenics high bar genoemd. In parken zie je steeds vaker toestellen staan die zich perfect lenen voor de sport. Denk aan het doen van chin-ups, dips of de human flag.
Nog geen wetenschappelijk onderzoek
Met steeds meer beoefenaars van de sport, al dan niet op wedstrijdniveau, professionaliseert ook de NLCB. Stefan van Meurs, als onderzoeker nauw betrokken vanuit het InnoSportLab dat al jarenlang onderzoek doet binnen de turnsport: ‘De NLCB barst natuurlijk van de praktisch kennis. Je hoeft hen niet uit te leggen dat de impact van een val of andere landing bij calisthenics flink is. Maar hoeveel precies bij welk soort val of afsprong, hoe hoog een sporter precies komt en hoe ver een atleet van de high bar landt, was niet duidelijk. Zij vroegen ons daarin te helpen.’
Samen zetten het InnoSportLab en de NLCB een plan voor een exploratief praktijkonderzoek op. Van Meurs: ‘Het idee was om voor acht soorten afsprongen metingen te verrichten. Van vooruit zwaaien en dan landen tot op de high bar staan en dan een salto naar achteren maken. De meeste sprongen versimpelden we, dus salto’s en rotaties vermeden we. We voerden de metingen uit onder zeven calisthenics-atleten van drie verschillende niveaus: van beginner tot gevorderde. Zij konden niet allemaal alle acht de afsprongen maken, dus daarin maakten we voor ieder niveau een selectie.’
Belang van preventie benadrukt
Gehuld in een lycrapak met zeventien bewegingssensoren maakten de deelnemers hun (geplande) vallen, landend op een twintig centimeter dikke valmat. De resultaten werden vervolgens door Van Meurs en zijn team geanalyseerd. ‘Eén van de uitkomsten was dat de impact van een val ongeveer tien keer het lichaamsgewicht is. Dat benadrukt de mate van kracht die op zo’n moment vrijkomt én laat zien hoe belangrijk het nemen van preventieve maatregelen is. Denk aan een zachte ondergrond en voldoende vrije ruimte om het toestel heen om veilig te landen.’
‘Ook kwam uit de metingen naar voren dat je tijdens een backflip ongeveer één meter boven de high bar uit komt. Mede daarom is de impact van de landing 32 procent meer dan wanneer je een gewone afsprong maakt. De hoogte van het hoofd is hoger dan waar de zogenaamde Head Injury Criterion-test van uitgaat: een formule om de kans op hoofdletsel door een val of botsing te meten. Het laten vallen van een vallichaam is daarom mogelijk niet representatief voor de impact die een val tijdens calisthenics heeft. Mede daarom is ons onderzoek van toegevoegde waarde voor de sport.’
De resultaten vatte het InnoSportLab samen in een tabel, waar je per ervaringsniveau en afsprong onder meer ziet met hoeveel impact (gemeten in Newton) je neerkomt en hoe ver van de atleet van de high bar landt. ‘Dat is uit veiligheidsoogpunt niet alleen interessant voor calisthenicsparken’, geeft Van Meurs aan. ‘Het biedt voor de NLCB bijvoorbeeld uitgangspunten om hun keurmerk verder te ontwikkelen of om normen te stellen vanaf welk niveau je bepaalde afsprongen mag maken.’
Vincent Verhoef, voormalig voorzitter van NLCB en mede-oprichter van de wereldbond voor calisthenics (International Calisthenics and Street Workout Federation), is razend enthousiast over het uitgevoerde onderzoek. ‘Ongeorganiseerd, individueel sporten in de openbare ruimte is enorm in opmars. Er zijn nu al 360 calisthenics-parken in Nederland, waarin zelfs grote wedstrijden worden gehouden. Over specifieke veiligheidsaspecten is alleen nooit nagedacht. De parken zijn ingericht conform de normen die gelden voor speeltuinen. Maar bij calisthenics zijn de oefeningen zo divers dat die richtlijnen niet voldoen. Als Nederland laten we nu zien voorop te lopen in de verdere professionalisering van de – hopelijk op termijn olympische – sport. Een noodzakelijke ontwikkeling om een optimale en veilige omgeving te creëren voor iedereen die calisthenics beoefent.’
Volop nieuwe vragen
Tegelijkertijd realiseert Van Meurs zich dat dit onderzoek pas een begin is. ‘We zijn als InnoSportLab een langdurig samenwerkingsverband aangegaan met het NLCB. Alleen al dit project roept zoveel nieuwe vragen op. Zo is het interessant om in een vervolgonderzoek te kijken naar de effecten van de ondergrond op de impact. Je kan je voorstellen dat die bij een val op een betonnen vloer hoger is dan als je landt op een dikke en met schuim gevulde mat. Iets anders is het belang van techniek. Hoe beter je landingstechniek is, hoe beter je in staat bent om een landing te absorberen. Kortom: de impact van een val ligt bij beginners dan ook hoger dan bij meer ervaren calisthenics-atleten. Maar hoeveel dat is, weten we nog niet.’
Van Meurs kijkt uit naar de vervolgonderzoeken. ‘Het is prettig samenwerken met de NLCB. Ze zijn razend enthousiast, hebben echt een passie voor hun sport, willen alles weten en zijn kritisch. Vanuit de praktijk stellen ze heel gericht vragen. En voor ons is het mooi dat er nog zoveel te ontdekken valt.’